VANAF DE WAAL DE STUWWAL OP
WATERBEHEER
De voorlopers van de Rijn, de Waal en de Maas hebben grote delen van het Nederlandse landschap gevormd. Al miljoenen jarenlang brengen deze rivieren grind, zandkorrels en kleideeltjes vanuit de Alpen en de Franse, Duitse en Belgische middelgebergten richting Nederland. Hoe het landschap er uiteindelijk is gaan uitzien is mede bepaald door invloeden van de mens.
De Waal en de stuwwal
In de ijstijden waren de bergen stroomopwaarts onbegroeid. Als in de zomer de sneeuw smolt, spoelde er met het smeltwater grond vanaf de helling mee in de rivier. Door het smeltwater nam de hoeveelheid water in de rivieren sterk toe. De voorlopers van de Rijn, de Maas en de Waal bestonden uit meerdere geulen met snelstromend water. Deze stromen hebben voortdurend zand- en grindbanken afgezet. Dit versperden de rivier de weg en het water zocht een andere stroomrichting. Het aanzien van de rivierbeddingen kon zo in korte tijd enorm veranderen. In de ijstijden waren grote delen van Nederland bedekt met dergelijke geulen die gezamenlijk rivierstroomvlakten van tientallen kilometers breed vormden. Deze rivieren worden vlechtende of verwilderde rivieren genoemd.
Er bestaat een opvallend hoogteverschil tussen de stuwwal en het vlakke rivierengebied. Oorspronkelijk vormden de stuwwallen van de Veluwe, Nijmegen en Montferland een geheel. Onder druk van het Rijnwater werd dit in de laatste ijstijd (Weichselien) doorbroken. Er ontstond een gat tussen wat nu Arnhem en Nijmegen is, waardoor de Waal en de Rijn nu naar het westen stromen.
Ongeveer 10.000 jaar geleden was de ijstijd afgelopen. In de periode die het Holoceen wordt genoemd, werd het klimaat warmer en gelijkmatiger. De bergen stroomopwaarts raakten begroeid met bos. Tijdens de dooi bleef de waterafvoer gelijkmatiger en spoelde er minder zand mee in de rivier. De voorlopers van de Rijn, de Maas en de Waal veranderden van karakter. De rivieren gingen meanderen. Deze rivieren waren rustiger dan de vlechtende voorgangers, maar konden voor de aanleg van dijken grote gebieden onder water zetten.
Bewoning aan de Waaloevers
De eerste bewoners gingen op hoger gelegen plekken wonen, die niet of weinig overstromen. Duizenden jaren namen de bewoners van de Waaloevers regelmatige overstromingen voor lief. Bij hoogwater kon de rivier zich over een groot gebied uitbreiden, waardoor hun woonplaatsen niet of hooguit enkele decimeters onder water kwamen te staan. De wateraanvoer van de rivier was destijds regelmatiger dan nu. Het achterland werd nog bedekt met bossen en moerassig gebied. Het water stroomde hierdoor geleidelijk naar de rivier.
In de loop van de Middeleeuwen wilden mensen hun huizen en akkers liefst helemaal vrijwaren van overstromingen. Dit werd in eerste instantie gedaan door stroomopwaarts van de dorpen dwars op de rivier een dijk aan te leggen die het overstromingswater van de akkers en boerderijen moest tegenhouden. Deze dijken leidden het water naar de lagergelegen kommen achter de oeverwallen. Naarmate deze dijken verder werden uitgebouwd ontstonden bijna geheel omdijkte dorpspolders. Deze polders en dijken sloten nog niet op elkaar aan en daarom had het rivierwater nog vrije toegang tot een groot deel van het gebied. Omstreeks 1300 ontstonden uit de oudere dorpspolders een sluitende bedijking. De rivier kon toen alleen nog op het klein oppervlak van de uiterwaarden het water en sediment kwijt. De uiterwaarden en de rivieren kwamen hierdoor steeds hoger te liggen ten opzichte van het binnendijks gebied. Dit zorgde op termijn voor rampzalige overstromingen.
Overstromingen
De hoogteverschillen die zijn ontstaan hebben in het verleden tot vele overstromingsrampen geleid. De Waal was eerst een kleine zijtak van de Rijn, maar in de loop van de Middeleeuwen kreeg deze tak steeds meer water te voorduren. Doordat de Rijn verzande moest de Waal soms al het water afvoeren. Hierdoor waren er veel overstromingen langs de Waal. Zelden gingen tien jaren voorbij zonder een grote overstroming. Nijmegenaren die bij de lagergelegen kade woonden waren niet beschermd door een dijk, deze locatie stonde blank bij hoge waterstanden. Ongeveer tweehonderd huizen liepen dan vol met water. De mensen verkasten dan naar de bovenverdiepingen van de woning en kregen voedsel per boot. De waterstroom bleef echter een bedreiging voor het wegslaan van de kade en de muren van de bebouwing. Echte rampjaren waren 1784, 1799, 1809 en 1820, toen grote delen van het gebied onder water kwamen te staan.
Foto van kruiend ijs, van collectie Gelderland.
Vooral perioden van strenge vorst zorgde voor angst bij bewoners langs de Waal. In deze tijden vroor de Waal dicht en zolang het bleef vriezen was er niets aan de hand. De rivier stroomde onder het ijs gewoon door. Als de dooi inviel stroomden vanuit Duitsland drijfijs, smelt- en regenwater Nederland binnen. Door de rivier die nog bevroren was kon het water en al het drijfijs niet worden afgevoerd. Bij obstakels zoals bochten en versmallingen in de rivierbedding stapelden de ijsschotsen op. Zo ontstonden er ijsdammen die het water tegen de dijken lieten opstuwen. Als de dijken vervolgens doorbraken overstroomden er grote stukken land.
Normalisatie van de Waal
De Waal werd vanaf 1850 planmatig door Rijkswaterstaat genormaliseerd, het stroomprofiel werd vastgelegd met kribben en dammen. In de Middeleeuwen werden kribben gebruikt om landaanwas en verschuivingen van de rivier te stimuleren. De kribben hebben nu als doel om de rivier vast te leggen en op diepte te houden. In het begin van de negentiende eeuw werd de waterinfrastructuur uitgebreid met het Maas-Waalkanaal. Hierdoor werd de vaarroute tussen Heumen en het Duitse achterland met 100 kilometer verkort. Na de Watersnoodramp van 1953 werden de dijken in het rivierengebied ook versterkt.
De bijna overstromingsramp van 1995 zorgde voor een stroomversnelling van het programma ‘Ruimte voor de Rivier’. De nieuwe watergeul nabij Nijmegen werd in 2015 geopend, maar in 1862 werd een nieuwe geul al overwogen. De reden voor de geul was de kracht van het uitschurende water en de schade aan de Waalkade. De Waalkade is in het verleden verhoogd en is nu versterkt met damwanden. Bij hoogwater loopt de Waalkade nog altijd over, maar met een kademuur en schotten wordt voorkomen dat het water verder de stad inloopt.
Foto van hoogwater in Nijmegen, van collectie Gelderland.
Zandwinning
De eerste zandwinners voerden met schepen over de rivier. Ze schepten het zand van de rivierbodem met een handbeugel. Later werd de zandwinning steeds grootschaliger. De schepen kregen een kraan met een zandgrijper. Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw kwamen de zandzuigers. Met de grootschaliger winning moesten grote zandvoorraden worden aangebroken. Deze waren in het rivierengebied op grote schaal aanwezig. Onder de rivierklei liggen pakketten zand en grind van vele tientallen meters dik. Dit sediment is in de ijstijden afgezet door de vlechtende rivieren. Vooral in de uiterwaarden is de winning aantrekkelijk, omdat de zandgaten in directe verbinding staan met de rivier. De zandzuigers en bulkschepen kunnen hierdoor makkelijk in- en uitvaren. De Mookerplas gelegen ten oosten van rivier de Maas is op deze wijze ontstaan.